Duinwater dat zijn weg zoekt
Duinbeken stromen al eeuwenlang vanuit de duinen via de binnenduinrand naar de polder. Het kwel- of drangwater zoekt als vanzelf zijn weg naar het lagergelegen achterland. Ooit werden de beken en sloten gewaardeerd omdat zij nuttig waren, en het overtollige regenwater afvoerden. Tegenwoordig ook vanwege de waterkwaliteit, geschiedenis en hun schoonheid als karakteristiek landschapselement. Zo ook ‘onze’ Scheijbeeck.
Wat maakt een duinbeek bijzonder?
Een echte duinbeek is te herkennen aan de ‘kabbeltjes’ of stroomribbels op de zandbodem. Hij is helder, koel en – als het goed is – stikvol leven. Van waterkers en kroos, tot kikkers en stekelbaarsjes.
Soms ligt er een olieachtig vliesje op of roestbruine drab. Geen smurrie, maar ijzerhoudend water. Als dat water, afkomstig uit de duinen, aan de oppervlakte komt en zuurstof opneemt, oxideert het ijzer wat die zogenaamde ‘roest’ teweegbrengt.